Ten huize
van
Marcel Lauwaert
Walter
Evenepoel
Merkwaardige mensen, bewogen
levensverhalen, je vindt ze overal. Auteurs laten zich al de ganse
literatuurgeschiedenis inspireren door de levensloop van mensen die ze van ver
of dichtbij hebben gekend. Schier onuitputtelijk is deze bron. Ook wij hoeven maar
rondom ons te kijken om in onze familie, onze straat of ons dorp bijzondere
figuren aan te wijzen. In Strijtem is “meester Lauwaert” beslist zo’n figuur.
Daarvan raakten we overtuigd na een lange babbel die Jan Musch en ik met hem
hadden in het St. Rafaël- Instituut in Liedekerke.
Jeugd
Het waren barre tijden. Al drie jaar sleepte die zinloze
oorlog aan. De mensen werden er moedeloos van. In de steden was men ten einde
raad, er was voedselschaarste en niemand wist wanneer de ellende voorbij zou zijn.
Op het platteland konden de mensen overleven met wat zelfgekweekte groenten,
eieren en melk. De neringdoeners zagen echter zwarte sneeuw. Ook Jef Lauwaert
had moeite om zijn beenhouwerij aan het Lennikse marktplein overeind te houden.
Toch was er op die derde september van het onzalige jaar 1917 grote vreugde in
huis. Jef’s vrouw,
Julie Praet, was net bevallen van een flinke zoon die ze
voluit Oscar, Albert (ter ere van de koning-soldaat), Marcel doopten. Zoals
vaker gebeurde, werd de laatste naam gebruikt om het ventje te benoemen. Toen
moeder Julie weer te been was, werd ze meteen ingeschakeld in de beenhouwerij.
Zij had de wieg met Marcelleke in een hoekje achter de toonbank opgesteld. Op
een warme namiddag stapt daar een Duitse soldaat binnen. Hij ziet het roze
kereltje liggen en neemt het bewonderend uit zijn dekentjes. “Ach so, wie einen
schönen kleinen Mann! Darfe ich Sie gratulieren, gnädige Frau!”. Dat kleine
Marcel al van in de wieg een pienter baaske was en gezegend met een grote
vaderlandsliefde, werd toen bewezen want het ventje richtte een forse straal
van minachting naar het uniform van de dienaar van der Kaiser! Wij vragen ons
af of het beroemde plassertje in Brussel ooit zo’n moedige daad heeft gesteld.
Zoals alle kleine pagadders in Lennik ging Marcel zijn
eerste broekje verslijten bij de nonnetjes om vervolgens zijn eerste wijsheid
op te doen bij meester Jef en later bij meester Zjang. Het slagerszoontje had
zich toen al laten opmerken.
Het gemak waarmee hij kon lezen, schrijven en rekenen en
zijn ongebreidelde nieuwsgierigheid naar de meest uiteenlopende wetenschappen,
deden vader Jef besluiten om hem vanaf zijn tiende in te schrijven bij de
Broeders der Christelijke Scholen in de Brusselse Cellenbroederstraat. “Zo zal
hij zijn Frans goed kennen” redeneerde de beenhouwer, die het niet uitsloot dat
tegen de tijd dat Marcel in de beenhouwerij zou staan er in Lennik wel al veel
Frans zou gesproken worden. Maar je moet je dat nu toch maar eens voorstellen:
een ventje van 10 jaar elke dag met de tram naar Brussel! Natuurlijk, hij was
niet alleen. Er stapten in Lennik heel wat jonge studentjes op de stoomtram die
zich van Leerbeek via Gooik, Lennik, Gaasbeek en Godveerdegem richting
hoofdstad slingerde.
Bij de inschrijving had Broeder Directeur Marcelleke een
schouderklop gegeven en gevraagd: “et bien, comment vous appelez-vous mon
enfant?”. Onze jonge Lennikenaar kon niet meer uitbrengen dan: “euh, baah…” .
hij had immers geen woord begrepen van de vraag. Geen wonder dat Lauwaert
junior op het einde van het eerste trimester de laatste van de klas was. Maar,
na enkele kwade maanden vlotte het al veel beter met de taal van Molière en
tegen het einde van zijn eerste jaar Brussele school, gaf hij al zijn
klasgenoten het nakijken!
De vlijtige leerling zoog letterlijk alle leerstof op. Hij
was gefascineerd door alle vakken en hij droomde al van universitaire studies.
Maar daar kwamen, zoals Elschot zei, nogal wat praktische bezwaren bij kijken.
Vader Jef hoopte dat zoonlief ook spoedig achter het kapblok zou komen staan en
de peniebele situatie van het bedrijfje wat zou kunnen opkrikken. Uiteindelijk
kwam er een compromis uit de bus. Marcel zou onderwijzer worden. Zo zou hij op
19 jaar al kunnen afstuderen en mee centen in het laatje brengen. De twee
volgende jaren trok Marcel dus naar Nieuwland om er in 1936 buiten te komen met
een onderwijzersdiploma onder de arm. Hij kon meteen aan de slag. In Brussel
waren voortdurend interims in het onderwijs en er werd een behoorlijk centje
verdiend.
Huwelijksnacht in de kazerne
Het vaderland vroeg hem op 31 maart ’37 om zijn legerdienst
te vervullen. Toen hij afzwaaide op 28 augustus 1938 was hij adjudant,
kandidaat reserve-officier.
Hij blaakte van gezondheid en levenslust. Het leven lachte
hem toe. Met de fiets trok hij erop uit: naar Strijtem, bij zijn tante Justine
of met vrienden naar de kermissen in de buurt. Zo belandde hij op een zomerse
avond in Ternat. De geur van rijpend fruit hing in de boomgaard waar de Vlaamse
kermis in volle gang was. De gekleurde lampjes hingen van kriek- tot kerselaar.
Jonge mensen uit verschillende dorpen amuseerden zich kostelijk onder elkaar.
In het gezelschap kreeg Georgette, een knap meisje uit Strijtem, de
welbespraakte onderwijzer uit Lennik in het oog. Vanachter een oude kerselaar
spande Cupido zijn pijl en met een welgemikt schot doorboorde hij de harten van
de jonge Pajotten.
Er werd wat gekeuveld over appels en peren en toen bleek
dat Georgette de volgende dag moest gaan
helpen bij de appelpluk in de boomgaard van haar vader, ergens in Godveerdegem,
fietste Marcel het volgende etmaal fluitend naar hun ‘tuin van Eden’. Vader
Lommen Van Elsen moet al iets in het snuitje gehad hebben, want hij lei twee
ladders in één appelaar. Wat er die dag onder het lover is gebeurd, laten we
over aan de fantasie of de herinnering van de lezer. Feit is dat ze duchtig in
de bijbelse appel hebben gebeten en dat er over verloving en trouwen werd
gesproken.
Terwijl het in de harten van die jonge mensen groot feest
was, trokken zich donkere wolken samen boven de politieke wereld. Mensen die
het konden weten hadden Marcel zelfs al verwittigd dat er oorlog zou van komen
en dat hij waarschijnlijk binnenkort zou gemobiliseerd worden.
Zo gebeurde het dat Marcel op een zomerse dag in augustus in
volle vaart met zijn fiets over Eizeringen, langs de Heidestraat naar Strijtem
spurtte waar hij zijn lief aanmaande om onmiddellijk mee te gaan naar het
gemeentehuis. “Georgetteken, kom rap mee, waille goen traan!”
“Wadde” zei de jonge vrouw,
“zijde gij zot geworden? Uw kostuum en alles ligt al klaar
voor de feest en
… we hebben nog geen trouwringen!”
“niks aan te doen meisken. ’t Is oorlog! Morgen is het
mobilisatie. Als ik zou sneuvelen, dan krijgt ge weduwenpensioen en hebt ge
toch nog iets aan mij. Allee, kom, spoed u want ik moet vanavond nog in de
kazerne zijn!”
Zo togen ze vierklauwens naar het gemeentehuis waar
secretaris Dierck grote bezwaren maakte. “jamaar, da gaat zo maar niet van nen
ik op nen tik! Gij moet drie weken uithangen en …”. “Tututut” zei Marcel,
“bijzondere omstandigheden vragen bijzondere maatregelen”. Geen half uur later
stapte het bruidspaar het gemeentehuis uit, werden de valiezen gepakt en
vertrok de bruidegom om eenzaam zijn eerste huwelijksnacht door te brengen in
de kazerne.
Oorlog
En toen was het oorlog. Adjudant
Lauwaert lag met zijn manschappen in een vooruitgeschoven post op een heuvel
tussen Maas en Albertkanaal. Het Duitse leger rolde de Belgische verdediging
op. De hogere officieren hadden het hazenpad al gekozen en lieten Marcel en
zijn manschappen achter met vier zware “Maximsmitrailleurs” en de boodschap te
schieten als er Duitsers in de buurt kwamen. Even later verschenen inderdaad de
eerste Duitse soldaten tussen de huizen. De verwarring was zo groot dat
Limburgse burgers gewoon tussen de soldaten liepen. “Als ik hierop begin te
schieten, dan zijn de burgers de grootste slachtoffers” dacht Marcel. Hij
volgde zijn geweten en vertikte het te
schieten. Dit had wel tot gevolg dat zij in minder dan geen tijd omsingeld
werden door Duitse troepen. Ongedisciplineerd probeerde iedereen te
ontkomen.
Marcel nam een fiets en schuurde er mee de helling af. Een
Duits soldaat duwde hem omver en de Belgische adjudant werd krijgsgevangen gemaakt.
Die twaalfde mei vertrokken ze te voet voor een driedaagse
mars naar het
Noorden van Nederland. Daar werden ze op een trein gezet die
hen naar Kaisersteinbruck in Oostenrijk bracht. De ganse tijd werden ze zeer
goed behandeld door de Duitse soldaten. Ze hadden er niet veel anders te doen
dan op hun bed te liggen denken aan de angst die hun familie thuis uitstond of
aan de vreselijke taferelen die zich aan het front afspeelden en waarvan zij
met mondjesmaat iets vernamen. Natuurlijk was het eten er ook niet bepaald
culinair. Toch had Marcel al gauw door dat wie in het Duits wat vriendelijke
dingen kon zeggen, wel een schepje extra kreeg. Na enkele weken trok hij zo
goed zijn plan dat er voor hem meestal nog wel een kom soep op overschot werd
gehouden.
Niemand heeft een plausibele uitleg voor de beslissing om de
krijgsgevangenen hun vrijheid te geven. Feit is dat gans de groep, begin
oktober (dus na een klein half jaar) op een trein richting Brussel werd
geladen. Met veertig man in een beestenwagon! De tocht verliep ergerlijk traag,
met af en toe een sanitaire pauze. Desondanks hing er na een paar dagen een
bijna ondraaglijke stank. Eten kregen ze niet. Het was een haveloze bende die
ziek, vermagerd, vuil met een baard en lang haar op 10 oktober het Zuidstation
binnenrolde.
Zo snel zijn benen hem konden dragen, holde Marcel naar tram
15. Hij trok zich niets aan van de bedenkelijke gezichten die de mensen rondom
trokken. De conducteur begreep en vroeg hem niet om een kaartje te kopen. De
tocht ging verder met ‘den Nienof’ tot Strijtem.
Toen Georgette haar oorlogsheld zag aankomen was ze
ongelooflijk blij om het weerzien, maar kon ze tegelijk een kreet van weerzin
nauwelijks onderdrukken. Het was een mooie najaarsdag en Marcel werd meteen
buiten in een grote kuip geduwd waar hij met schuurborstels, bruine zeep en
scheermes onder handen werd genomen.
Homo Universalis
![]() |
Dochterje Anne |
Omdat hij onderwijzer was, kon
hij de ganse oorlog zonder problemen aan het werk. Zijn gevangenschap had hem
ook niet gedemotiveerd om iets te doen aan de demografie. Op 2 februari 1946 werd de kleine Anne geboren.
Toen het lieve kind naar de lagere gemeenteschool van Strijtem trok, overkwam
haar, waar alle onderwijzerskinderen bang voor zijn: les krijgen van je vader!
“Als kind is het geen pretje” vertelt Anne, “pas later besefte ik wat een
bagage aan wijsheid voor het leven hij mij toen heeft meegegeven”.
Het gebeurt wel meer dat mensen die een goede, vaste job
hebben, een gezinnetje hebben gesticht en een knusse woning hebben ingericht,
op hun lauweren gaan rusten en onopvallend voort dokkeren tot aan hun pensioen.
Dat kan allerminst gezegd worden van meester Marcel.
![]() |
Meester Marcel met zijn klasje in Strijtem, midden jaren vijftig. |
Het wrong bij hem nog steeds dat hij nooit de kans had
gekregen een academische titel te behalen. Dus liet hij zich inschrijven aan de
ULB in de faculteit Pedagogie. Overdag stond hij voor de klas als onderwijzer,
op vrije namiddagen en ’s avonds tramde hij naar Brussel om zoveel mogelijk
cursussen te volgen. Van de lessen die hij niet kon bijwonen, verzamelde hij de
nota’s van vrienden. ’s Nachts verwerkte hij de stapels leerstof, om ’s morgens
weer voor zijn klas te staan. Na vier zware jaren mocht hij zich Licentiaat in
de Pedagogie noemen. Wanneer Marcel er vandaag over vertelt, hoor je aan de
trilling in zijn stem dat hij nog blij en fier is dat hij deze prestatie heeft
geleverd.
En nog viel zijn motor niet stil! Zoals in de zestiende eeuw
de
Humanisten, zo was ook Marcel een Homo Universalis: hij wou
alles weten en alles kunnen. Hij verdiepte zich in de geschiedenis van zijn
streek en schreef er artikels over. Een algemene beschrijving van de gemeente
Sint- Kwintens- Lennik, met een uitgebreide historische schets, legenden,
gebruiken en geologie, hij schreef er met zijn sierlijk handschrift lange
opstellen over en illustreerde de teksten met tekeningen van gebouwen, kaarten
en bodemgesteldheid. O.a. de uitgeverij “Pajottenland” uit Gooik publiceerde
zijn bijdragen. Hij kreeg daar indertijd 5 fr. voor… Overigens stond hij in
zijn studententijd ook als acteur op de planken, later zou hij in Strijtem
onder meer Gilberte De Backer, Flore Van der Perre en Henriette Grijseels,
Jos(é) Evenepoel, Rosanne Van Cutsem en Elvire Van Bellinghen regisseren in
“Toen Sonja heenging”.
Hij speelde ook nog fagot en klarinet in de Harmonie van
Lennik en waagde zich aan de nobele dichtkunst. “Maar ik heb al mijn verzen
verscheurd, achteraf bekeken vond ik ze niet goed genoeg” vertrouwt Marcel ons
toe.
Onze snuggere vriend wou ook meegaan met de moderne tijd.
Begin jaren vijftig schafte hij zich een auto aan, een kleine groene
bestelwagen van het merk Fordson. Het was echter geen glorierijke intocht, toen
hij de eerste keer met zijn voertuig van Brussel naar huis kwam gereden. “Zie
Marcel, dat zijn de pedalen en dat is de versnelling. Allee, wel thuis en de
complimenten hé…” afgelegd, zwetend van angst dat
de motor in de lucht zou vliegen. Het vergde echter slechts een paar weken voor
Marcel én Georgette perfecte chauffeurs waren.
Dat was alles wat hij van de garagist als instructie had
meegekregen. De ganse weg heeft Marcel “in eerste” van Brussel naar
Strijtem
Kongo
Het werd tijd voor een nieuwe uitdaging. Die kwam er! En wat
voor een…
De familie Lauwaert had het in zijn hoofd gehaald om te
immigreren naar Kongo. Hoe hartverscheurend de ouders, vrienden en familie ook
smeekten om af te zien van het grote avontuur, het zou niet baten! Marcel,
Georgette en de kleine Anne trokken de wijde wereld in, op zoek naar ruimte,
vrijheid, nieuwe horizonten en andere mensen. Heel even dreigde er gevaar dat
de plannen zouden moeten opgeborgen worden. Bij het medisch onderzoek
concludeerde de dokter immers dat Georgette zou lijden aan een ernstige
hartkwaal en een vliegtuigreis zou fataal kunnen aflopen. “Wadde?” zei
Gerogette, “ik kan fietsen, dansen duiken, in ijskoud water zwemmen en ik zou
niet in een vlieger kunnen zitten? Wat is dat voor flauwe praat? Ik ben
verantwoordelijk voor mezelf. Geef dat papier maar hier. Voilà, mijn
handtekening erop en we zijn weg, salu!”. Die dokter is al lang dood en
binnenkort viert Georgette haar 97ste verjaardag!
De Lauwaerten dus naar Kongo. Marcel bestuurde er een school
in het diepste puntje van Katanga. Hij was verantwoordelijk voor de opleiding
van leraars. “Ik kan natuurlijk alleen maar over onze situatie spreken” zegt
Marcel, “ maar het was een onvergetelijk mooie periode, voor ons, maar ook voor
de autochtone bevolking. Er was geen honger, geen oorlog, iedereen had
drinkbaar water en eten in overvloed en er waren scholen en goed functionerende
hospitalen.”
Onze Strijtemse pedagoog nam het instituut met 18 klassen
over van mr. Alderwereld, die zijn school bijzonder goed had uitgebouwd. “Er
waren genoeg middelen voorhanden en er werden dan ook zeer goede resultaten
geboekt. Vele “moniteurs” traden spoedig zelf op als bekwame pedagogen. Nooit
was er spraak van onrust.
De studenten waren geestdriftig,
goedwillig, zelfs een beetje onderdanig. En dan het land zelf, de
overweldigende natuur de vriendelijke mensen, het klimaat, de ziel van Afrika,
het is pure magie die nooit nog uit je lijf gaat”. Op het eind van de jaren vijftig begon er wel
iets te veranderen. Er
werd vooral door bepaalde Europese intriganten gestookt,
waardoor er onderhuids spanningen begonnen te groeien.
“Dat gaat hier slecht aflopen” zei Marcel, “we keren weer
naar Strijtem”. Ze waren nog maar nauwelijks thuis of het zat er bovenarms op.
Het was moeilijk te verwerken hoe dit rijke, vriendelijke land met onmetelijke
mogelijkheden zo afgleed naar een chaos waar het nog bij lange niet is
uitgeraakt.
Eendjes in de vijver
Marcel kon als pedagoog aan de slag in de normaalschool van
Tienen. Hij gaf er les in de Franstalige afdeling. Met de nieuwe taalwetten
veranderde dit plots en de dagelijkse rit van Strijtem naar Tienen werd
verlengd tot Geldenaken (Jodogne). Tijdens de vakantieperioden dreef de drang
naar avontuur hen telkens weer op reis. Niet meer zoals in Afrika naar die
eindeloze horizonten, toen ze met hun Volkswagenkever de savanne doorkruisten
en van Katanga naar Kaapstad tuften. Het werden “bescheiden” uitstappen naar
Zuid- Frankrijk, Portugal of
Griekenland. Vooral hun dochter keek uit naar die verre reizen. Zij
brachten haar een klein beetje dichter bij het continent, daar achter de verre
einders. Het heimwee naar Kongo zou haar immers nooit meer loslaten. Uiteindelijk
verhuisde ze naar Zwitserland, maakte regelmatig grote reizen naar berggebieden
in Pakistan of ging een tijdlang werken in een weeshuis in Calcutta.
De tijd was intussen niet blijven stilstaan. Op het einde
van zijn carrière gaf Marcel nog heel even les in Strijtem om dan met een
gerust gevoel op pensioen te gaan. Het gewicht van een gevuld leven ging op de
duur doorwegen. Marcel kreeg gezondheidsproblemen die leidden tot een opname in
het Sint-Rafaël- Instituut in Liedekerke. Enkele jaren later zou Georgette hem
daar komen vervoegen.
![]() |
Een gezellige babbel in het Sint-Rafaël Instituut: bij een goed glas vertelt meester Marcel zijn verhaal aan Jan Musche |
De grote reizen zijn voorbij. Op een mooie namiddag gaan ze
samen nog eens een voorzichtige wandeling maken in de grote tuin, kijken naar
de eendjes en stilletjes mijmeren over de sneltrein van de tijd.
Hier sluit zich de cirkel. Het leven is bijna afgerond.
Georgette en Marcel genieten in het gastvrije instituut van een mooie oude dag.
Later op het jaar “Als ’t God belieft” vieren zij hun 70 jaar huwelijk. Weinig
mensen is dit gegeven. “Het is goed zo” zegt Marcel, “ik ben hier heel
tevreden”.
Gelukzalig neemt hij een voorzichtige slok van zijn goudgele
Duvel. Beelden uit bijna een eeuw- lang- leven liet hij nog eens herleven.
Vrolijk begint hij een paar
studentenliederen te zingen. Strofen die hij meer dan zeventig jaar geleden
heeft geleerd, zitten nog altijd fris opgeborgen in dat uitzonderlijke geheugen.
De man die altijd meer wou weten en alles wou bevatten heeft
vandaag zijn doel bereikt. “Er wordt altijd gesproken over die goede oude tijd,
maar ik ben zeer blij dat alles is zoals het nu is. Laat het zo nog even verder
gaan”. Onder de indruk van die laatste woorden nemen we afscheid en we hopen
echt dat voor deze wijze man dat “even” nog heel lang mag zijn .
Liedekerke, 27 januari 2009.
Een toemaatje:
In het blad van het Sint- Rafaël-Instituut verschenen enkele
verzen van Marcel Lauwaert die we onze lezers niet willen onthouden:
Verpleegsters
Verpleegsters
verplegen de wonden vrucht van onze zonden ze brengen eten niet vergeten
en met de noen
vraag ik een dikke
zoen
getekend "
Bennenkik"
En op de mesthoop
een dode hond
huilt zijn wanhoop
een dode liefde
weent haar verdriet
maar dode honden
en dode liefdes
sterven niet
Bronnen:
Een levendig interview mét en artikels en losse teksten van Marcel
Lauwaert, geschriften en mondelinge informatie van Anne Lauwaert en Jan Musch. Wie eens wil grasduinen in de teksten van
meester Marcel, kan contact opnemen met Jan Musch (tel …) of Walter Evenepoel
(054 32 33 64).
Met heel veel dank aan dochter Anne Lauwaert voor de vele verhalen en de
correcties.
Dank ook aan Jan Musch voor de hulp bij het interview en de enthousiaste
medewerking, aan Flore Van der Perre voor de nuttige informatie over het
damestoneel.
Meester Marcel is op 10 augustus 2009 overleden in Sint
Rafaël in Liedekerke.
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire